Tanais 82 – 19 maart 2015
De drie Children of Higg, Helena, Condoliza en Gwen, zijn blij om ons te zien. Ze vinden dat we ‘het er fantastisch van hebben afgebracht’. Maar ze hebben voor ons wel even het Rode Alarm dat we lieten afgaan, uitgezet voordat de beveiliging ons op het spoor kwam.
[Out of Game: we krijgen een punt Virtue erbij die we kunnen gebruiken als we ooit een beroep op hen willen doen.]
Als we de muur passeren zien we onder ons een net, beschaafd landschap met her en der dorpjes en een enkel stadje. De schimmels zitten niet aan deze kant van de muur, althans niet zichtbaar. Of er onder de grond een mycelium zit, weten ze eigenlijk niet.
De Incal is een interessant ding. Als wij hem niet meenemen willen ze hem graag hebben om uit elkaar te halen en te bestuderen.
“Bedoelen jullie dat die mee kan naar onze wereld?”
“Ja, hij is niet van materie of antimaterie gemaakt maar van Igrot, en daarom kan het ding in allebei de werelden bestaan.”
Risha zegt dat je er zonium mee uit de Tempest kan destilleren.
“Jij kunt dat, want voor jou is de Tempest magie. Voor ons is het alleen maar een plek waar we met onze ruimteschepen doorheen gaan.”
Daarna gaat het gesprek over de tijdsymmetrie. Die is dus niet zo symmetrisch. Volgens hun logboeken is er ’slippage’, een verschuiving, toename van het verschil tussen de werelden.
Gwan begint er over dat hij dit zo’n onrechtvaardige wereld vindt. Dat zijn de dames niet met hem eens. “Ze hebben er toch zelf voor gekozen?”
Risha vraagt hoe het demotiestelsel werkt. “Ja, zo behoud je de kwaliteit. Wie goed functioneert behoudt zijn rang en kan zelfs stijgen, maar inferieur materiaal daalt iedere generatie. Er wordt zelfs af en toe een zeer getalenteerde van rang 15 naar de buitenwereld gepromoveerd. Het systeem is langzaam zo ontstaan. Er waren steeds meer mensen die zich terugtrokken in de virtuele wereld en er was een steeds grotere trek naar de stad. Wij kunnen niet iedereen gebruiken, dus dit was een ideale oplossing.”
Gwan vraag wat zij kunnen vertellen over zonium. “Wij zijn een speciale onderafdeling van de Children of Higg. Wij zijn zonium buiten de vier bekende dimensies op het spoor gekomen. De andere facties vinden waar wij mee bezig zijn maar vage zweverij.”
Daarna vraagt Gwan of de VR technologie ook naar onze wereld kan. “Ja en nee. Wij hebben ons eilandje zo ver van jullie culturele invloeden dat het niet interfereert met onze technologie.” Risha zegt: “Dus dan moeten we de goudmachine ver van de bewoonde wereld houden.” Chang: “Claude kan technische uitvindingen doen, maar siderial technologie gaat in zijn handen net zo snel kapot als bij ons.”
“Over vijf uur zijn we bij Salonka, willen jullie nog wat slapen voor we er zijn?” Dat is een goed idee. Gwan wil de datum weten. “18 maart 6015, eind van de middag.” “Ok, we zijn vertrokken op 4-viii-R2, dan kunnen we het tijdsverschil uitrekenen als we weer terugkomen.” Dan valt hem wat op: “Jullie hart klopt niet, en jullie ademen niet!”
“Nee, we ademen heel langzaam. Een ademhaling per twee minuten.” Gwan vraagt of hij de pols mag voelen. Ook 1 per 2 minuten. “Als je pols sneller klopt, dan ga je ook sneller dood,” zegt ze, “dat weet iedereen. De GMO’s worden maar dertig jaar oud. Hun DNA is met planten en dieren gemengd. Onze genen zijn veredeld, niet gemodificeerd. Wij leven langer: blauw leeft ongeveer 150 jaar en wit 1500 jaar. Dat is een heel verschil.” Ze vinden ons maar zielig dat onze harten zo snel kloppen. “Volgens de siderials kunnen wij ook duizenden jaren oud worden” zegt Risha, ”Imhotep is zelfs al meer dan honderdduizend jaar oud.” Dat vinden ze heel interessant.
We gaan slapen. Het zijn heel comfortabele banken. Slapen… ALARM! De sirenes gaan af! – Het was niet Claude –
“Zet de 3D printer aan!” De vier dames zijn druk in de weer met apparaten. Uit een grote kast stappen één voor één volledig bewapende soldaten.
Als we aan komen snellen zegt een van de dames: “Kijk maar op de radar, er komt een groot schip aan van een andere afdeling, de Technocraten. Zij zijn groter en gevaarlijker dan wij! Ze willen ons inrekenen omdat we verboden experimenten doen. En jullie zullen ze vernietigen. Wij gaan proberen om met het schip en jullie te ontsnappen. De mannen uit de printer zijn de afleiding.”
Twintig vers-gekloonde soldaten klimmen uit het luik in het dak van ons schip en vliegen naar de tegenstander. Even later verschijnt een enorm luchtschip boven ons. De afleiding is duidelijk niet gelukt.
“Ze hebben een tractorbeam! We worden naar binnen gezogen! We gaan de noodknop voor jullie activeren,”
Wat doet die? vraagt Risha.
“Okergeel – terug naar jullie wereld.”
“Mag ik de incal?”
“Ja. … Het ga jullie goed. Wij zitten wel een tijdje vast, maar zonder jullie hebben ze geen bewijs.”
Er gaat een stekende pijn door ons heen. Fel okergeel licht. Een schelle fluittoon in onze oren. En dan is er woestijnzand en een heldere blauwe hemel. Het ruikt naar de wilde saliestruiken. We zijn naakt, geen kleren, geen uitrusting, alleen de incal in Risha’s hand. Maar het lijkt wel alsof we in een zwart-wit film terecht zijn gekomen. Dit zou wel eens Euboia kunnen zijn. Wij zelf hebben wel heel veel kleur. De zon staat laag aan de horizon, het is vroeg in de ochtend maar het begint al warm te worden. We lopen naar het Noorden. Na drie uur bereiken we geïrrigeerd land. Chang duikt meteen in het kanaal. Als er niks gebeurt volgen de anderen zijn voorbeeld.
Terwijl we genieten van het koele water komen er een paar meisjes in griekse jurkjes aan, met waterkruiken. Hun mond valt open van verbazing. Veel te felle kleuren! Ze zijn bang, eentje rent terug naar het dorp. Risha maakt een gebaar van vrede. Het feit dat hij een bloedmooi, bloot jongetje is helpt wel om de meisjes gerust te stellen. “Waarom zijn jullie zo fel?” vraagt eentje.
“Tsja, we zijn niet van hier.”
“Ik denk dat jullie demonen zijn die ons komen verleiden! Jullie zijn geen mensen, met zoveel kleur. Dat kan alleen maar betekenen dat jullie slecht zijn!”
Risha probeert uit te leggen dat we alleen maar anders zijn, niet slecht.
“Jullie hebben kleren nodig!” zegt ze, “Wacht hier!” en ze rent weg. Een andere fluistert: “Echte incubi! De gezant van de cycloop heeft gezegd dat we moeten uitkijken voor mensen met kleur.” Maar ze giechelt erbij.
Even later komt het eerste meisje terug met een arm vol grijze lappen. Het zijn ruim vallende gewaden en hoofddoeken die alleen de ogen vrij laten.
“Nu moeten we naar huis, blijven jullie hier tot morgen elf uur?” Dat beloven we. “Dan zijn we er morgen weer.”
Als ze weg zijn doen we ons te goed aan de grijze tomaten en pompoenen die hier groeien. Ze smaken net zo flauw als ze er uitzien. Dan sturen we Claude met Flawless Disguise naar het dorp. Een half uur later komt hij weer terug. “Het is inderdaad Eiboia. Er staat een groot beeld van een Idrissi-demon op het plein, met één oog midden op zijn voorhoofd. Verder is het een saai dorpje. Er komt af en toe een karavaan langs op weg naar het Noorden.”
We willen onze afspraak met de meisjes nakomen, dus blijven we een nachtje bij het kanaal.
De volgende morgen zijn de dorpsmeisjes er om elf uur precies. Iets schaarser gekleed dan gisteren, en ze maken avances. Risha gaat er graag op in. Hij wil hun grijze bestaan wel wat spannender maken.
“Morgen zelfde tijd?” vragen de meisjes als ze weer weg moeten.
“Helaas,” zegt Chang, “we moeten weg. Kunnen jullie ons wijzen waar de rivier is?”
“Dat is twaalf uur lopen die kant op,” zegt er een teleurgesteld en wijst naar het Noordwesten. Met een knuffel nemen we afscheid. We lopen tegen de stroom in langs de kanaaltjes. Onderweg eten we van het fruit. Niemand valt ons lastig, en twaalf uur later komen we aan bij de rivier. Het is inmiddels diep in de nacht.
Als we de volgende dag weer wakker zijn, lopen we naar het Noorden langs de rivier. We komen een klein bootje tegen, dat is voor ons als de landarbeiders niet kijken. Met de magie die we van de hobbits hebben geleerd zorgen wind en stroming dat ons bootje heel snel vooruit gaat. Tegen de avond komen we bij een stad. Daar zijn ze wel vreemden gewend. We punteren naar het haventje. Eerst maar een slaapplaats vinden en dan zorgen we wel voor beter vervoer. Risha steelt een beursje uit de zak van een voorbijganger. “Als koning kun je toch geen zakkenrollen!” zegt Chang verwijtend. “Sommige dingen verleer je niet.”
Er zitten een paar zilverstukken in, genoeg voor een herberg. Vanwege onze windsels en felgekleurde ogen worden we in de gelagkamer argwanend bekeken. De herbergier adviseert ons om op onze kamer te eten. De maaltijd smaakt even grauw als hij er uitziet. ’s Nachts houden we wacht, maar er gebeurt niets.
De volgende dag gaan we de stad in. Het is relatief geordend, voor een stad. De mensen mijden ons een beetje maar ze zien hier wel vaker mensen van buiten met kleur. De gewaden die we hebben gekregen zijn de gebruikelijke dracht voor buitenstaanders. Als we een andere buitenlander tegenkomen knoopt Chang een gesprek aan.
“Ja, ik ga hier weer weg. Rotplek! Het is dat mijn baas me gestuurd heeft en hun geld nergens last van heeft. Goud houdt zijn kleur. Maar ik zal blij zijn als ik weer weg ben. Ik kom uit Ostrakia, dat is de zuidelijke staat van Sesklo. Ik koop hier erts. Ostrakia gebruikt dat om spullen te smelten. Het is daar niet pluis, maar hier… die drie cyclopen! Die zorgen er voor dat de mensen tot niets komen. Standbeelden! Daar staan ze dan met al hun deugdelijke beroepen! Geef mij maar een echte stad, met bedelaars, dieven en oplichters. Hoewel de dames hier in het geniep wel mannen met een kleurtje willen!”
“Ja, dat hebben we gemerkt! Wij zoeken een manier om hier vandaan te komen.”
“Kom maar mee. Ik heet Alain. Voor een goed verhaal kun je mee op mijn schip.”
Hij neemt ons mee naar een luxe boot met een kajuit. Die is wat minder grauw. Hij haalt een fles en wat glazen tevoorschijn. “Maar wat is jullie verhaal?”
Chang vertelt over ons avontuur in de andere wereld.
“Een geweldig verhaal! Maar als jullie me wat aandoen ga je overboord. Waar moet je naar toe?” De schipper denkt dat we misdadigers zijn, maar hij durft het aan om ons mee te nemen.
“Naar Soul.” Risha nodigt hem uit in Bronwë. “Vraag naar Risha, Chang en Gwan.”
“Soul? Hebben jullie ook zo’n last van draken? Er zit er een bij ons in de bergen.”
“Nee,” zegt Gwan, “Wij hebben reuzen. Vooral in de winter.”
Alain vertelt dat er veel vluchtelingen uit Euboia komen. “De Grauwen laten we nog wel binnen, maar de echte Kleurlozen houden we buiten.”
De volgende nacht arriveren we bij de monding van de rivier. Alain vaart ons twee dagen langs de kust. Het is een prettige reis met rustig weer. In Tartessos, een klein landje tussen Euboia en Sesklo, wijst hij ons een schip waar we passage kunnen boeken. Maar we hebben geen geld, geen normale kleren, niets. Werken voor de overtocht komt niet bij Risha op. Hij vraagt naar een Qartiaanse bank. Die zijn aan het opdoeken, maar er is er nog wel een. Hij gaat er naar toe en stelt zich voor. “Kun je bewijzen wie je bent?”
De kattenogen zijn niet voldoende, maar hij had wel gehoord dat de koning van Soul een in de Qartiaanse mysterien was. “Wat weet je van Elsewhere?”
Risha laat hem de incal zien. De bankier is voldoende onder de indruk om een kredietbrief uit te schrijven. Bij de thee zegt hij: “Doe de groeten aan Kadier’s opvolger! Het schijnt overigens dat de resourcing naar Valdheim is gegaan. Ik heb gehoord dat er een jongeman uit Rea Sylvia vertrokken is naar Valdheim en dat er daar toen dingen begonnen te gebeuren.”
Interessante informatie.
Met de kredietbrief kunnen we passage boeken op een niet al te luxe scheepje. Als we in de buurt van Albion zijn, vragen we of de schipper kan aanleggen bij het eilandje van Daguerre. Albion is altijd leuk. Het is een gezellig haventje. Daguerre blijkt daar net aangekomen te zijn met een paar pegasi. Als ze de pandbrief ziet, betaalt ze de kapitein voor de overtocht en geeft hem een dikke fooi. “Koning?” zegt de schipper verbaasd, “Het is me wat…”
“Hoe lang zijn we weggeweest?” vragen we aan Daguerre.
“Ik wist helemaal niet dat jullie weg waren.”
Het blijkt dat het vandaag dezelfde dag is als de dag waarop we met Gnumpathi vertrokken zijn!
We krijgen een hobbit katamaran. De oversteek gaat razendsnel en we arriveren een dag later in Groath. Van hier is het twee dagen over de weg naar Soul.
Het is nu 7-viii-R2.
3Xp