Tanais – 65

Even een aanvulling op het visioen in de vorige sessie: De graankorrels stonden voor de normale voorouders en de zwarte bronnen zijn de ‘popcorn’, de gevallen dat het mis ging. Het ligt allemaal zó ver in het verleden dat er geen namen meer zijn overgeleverd.

Chang’s belevenissen: Hij is onder de geestelijke invloed van de abyssals geraakt en naar de rebellen gestuurd. Onder de grond heeft hij van de Shuragi (groene vrouwen) een soort worst te eten gekregen en na een lange reis onder de grond komt hij boven bij een kampje tulbanden, zo’n twee uur lopen van de stad Arad. Hij laat zich vrijwillig boeien. Bij de stadspoort wordt hij aan de priesters van Yamm overgedragen. Onder veel bekijks wordt hij naar de klif gevoerd en in een kooi gestopt, waar hij tevreden uitkijkt over de draaikolk.

15-v-R2 ’s Middags hebben we met de draak gesproken, Daarna gaan we terug naar Arad. Om drie uur, terwijl wij onderweg zijn, materialiseert de draak. We zien hem vanuit de verte boven de klif uittorenen.
Yamm eist op briesende toon: “Ik wil het offer zien! Het schijnt dat het niet deugt!” Chang wordt gehaald door de nerveuze priesters.
“Hoe heet jij?”
“Chang.”
De draak spuugt hem helemaal onder, daar moet hij van braken en hij krijgt diarree met ernstige krampen. Na vijf minuten komt er een groot pulserend ding tevoorschijn. De betovering is verbroken. Chang wist niet dat hij het in zich had. Hij raapt het op en gooit het zo ver mogelijk weg. Na twee minuten klinkt er een luide explosie van onderaan de klif.
“Zo,” zegt de draak, “vertel eens wat jij hier doet.”
“Tegen mijn zin hier staan.”
“Misschien moet jij maar weg.”
Chang summont zijn slayer khatars. De priesters openen het forcefield voor hem. Hij vraagt waar hij de tulbanden kan vinden, zodat hij wraak kan nemen, maar ze letten niet op hem omdat Yamm precies op dat moment eist dat de stad op de 21e Jozias bij hem aflevert in plaats van Chang. Vijftig priesters knielen in aanbidding voor hun god. Chang grijpt er eentje in zijn lurven en stelt zijn vraag nog eens. “Het zijn gewoon achterlijke idioten,” zegt de priester verstoord, “ze wonen buiten de stad. Die kant op!” Hij wijst.

Ongeveer op dat moment komen de anderen de stad binnen. Het is hartstikke druk en chaotisch. Chang is ergens gaan zitten mediteren. Claude ruikt hem. “Gatverdamme, drakensnot! Mee naar het badhuis.” Daar vinden ze hem.

Nu we herenigd zijn, vindt Gwan dat we onze plicht verzaken als we niet meteen terug naar huis gaan. Risha en Chang willen op Jozias jagen. Claude wijst er op dat we hier illegaal zijn, dus we moeten wegwezen uit Arad. Gwan wil Jozias scryen, maar die kent hij helemaal niet. Dan beschrijft Chang de wadi en de ruïnestad met het gat naar de tunnels. Claude vindt in een winkeltje een gravure van de verlaten stad Yerech. “Ja, dat is het!” zegt Chang. Risha koopt de prent. Dan scryt Gwan waar onze tovenaars nu zijn. Ze varen tussen de ijsschotsen en hebben het naar hun zin.
Om 6 uur ’s avonds schepen we ons in en we kiezen het ruime sop. Onderweg bekijkt Gwan Bronwë in zijn glazen bol. Op het tempelplein zijn de brahmanen druk aan het bouwen, en ze eren de jongen met het paardenhoofd. Dicht bij het kasteel, pal naast de brug, is een klein heiligdom bijgebouwd.

17-v-R2
Met onze magie zij we in anderhalve dag bij de bossen naast Yerech. Langs de kust zijn kleine vissersdorpjes waar Yamm en Mot aanbeden worden, en er groeien veel myrrhe-struiken. We verstoppen de boot. De myrrhe is oogstrijp. We doen ons voor als handelaren, en Risha koopt voor vijftig goudstukken een muilezel volgeladen met het spul. In de stad zal dat honderd tot honderdvijftig goudstukken opleveren, in Soul nog veel meer. De boeren hier hebben geen problemen met ons, onze boot is herkenbaar als uit deze streek en onze vermomming is goed. We kletsen wat met ze. Ze vertellen dat het vanaf hier een halve dag lopen is naar de grote karavaanweg. Ze hebben niet zoveel last van de woestijnnomaden. “Die blijven in de woestijn. Er zijn wel conflicten geweest, respectloos vee laten grazen op onze weiden. Maar we hebben ze weggejaagd. Ze zeggen dat ze El aanbidden, maar het is een valse El. Niet die van Megiddo!” We overnachten in het dorpje.

18-v-R2
Om zes uur laten we de myrrhe achter in de boot. Met de muilezel gaan we de woestijn in. Na een uur komen we een stam grauwe nomaden met vale tulbanden tegen. Het zijn gewone mensen, ze waarschuwen ons dat we hier niet welkom zijn en sturen ons terug. We laten het niet tot een conflict komen, en doen alsof we afdruipen. Via een andere route bereiken we om drie uur de grote weg. Op het oog is het land leeg, maar er zijn genoeg sporen. Van achter een rotsblok staat een man met een katapult boos op. “Nu is de gazelle weg!”
Risha grijpt hem en Claude bindt hem vast. “Laat me los, vieze heidenen!” Na enige intimidatie door Risha is hij bereid om ons naar Yerech te leiden. Als het donker wordt, stelt hij een plek voor om te overnachten. Claude hoort dat hij liegt: dit is geen veilige plek. We doen alsof we hem geloven, maar zetten dubbele wachten uit. Na een uur voelen Gwan en Risha, die de eerste wacht hebben, iets kriebelen. Schorpioenen kruipen uit het zand omhoog, onze kleding in. We wekken de anderen voorzichtig en verkassen naar een rotsachtigere plek.

19-v-R2
Om zeven uur trekken we verder. Na een tijdje wil de man ons niet verder brengen omdat er stenen tombes in de woestijn liggen.
“We mogen hier niet komen,” zegt de gevangene, “dit zijn grafvelden, de geesten van de doden vinden het niet goed.”
We gaan toch door, en als er niks gebeurt, raakt hij meer gerust. Om twee uur ’s middags wijst hij vooruit: “Daar is de wadi.” Alleen Risha ziet de ruïnes: zijn ogen zijn door de Wyld-mutatie scherp genoeg. Hij laat de man vrij, die meteen wegrent.
Claude wacht even en gaat er dan stiekem achteraan. Hij schiet hem dood met de Sling of Prowess en verstopt het lijk. De anderen hebben niets door.

Hier is zelfs het woestijnstof grauw. We kunnen ons ermee vermommen. Als de anderen de ruïnes ook kunnen zien, komt er groen gas uit de grond omhoog. Chang is immuun gemaakt door de groene dames. De andere drie kunnen er weerstand aan bieden. Na twintig meter houdt het op. We zien vrouwen en kinderen rond een waterput. Claude vermomt zich als vrouw en spreekt ze aan. De vrouwen waarschuwen haar dat ze haar mond moet houden. De oudste jongen vraagt: “Wat komen jullie doen?”
Chang zegt: “Ons respect betonen.”
“Kom maar mee.”
Claude wordt bij de vrouwen achtergelaten, de andere drie gaan met het jochie mee naar de dorpsoudste. Die begroet ons hartelijk: “Je kunt je handen en voeten wassen en eten. Vanavond komen de mannen.”
Intussen probeert Claude de vrouwen tegen de mannen op te zetten. Er ontstaat inderdaad een ruzie. Even later moeten de vrouwen komen voor het vaste maaltijdritueel: voeten wassen, dadels, hapjes. Claude doet de voetwassing. Risha geeft het jongetje na het eten een zilverstuk. Die vertelt dat de meeste mannen onder de grond zitten en hij vraagt waar wij heen willen. “Naar Jozias.” Hij neemt ons mee naar een put net buiten de wadi. Daar is een wenteltrap. “Na vijf meter begint het gas.” Risha geeft hem nog een zilver en hij rent blij weg.
Chang maakt ons voor drie uur immuun. Hoe dieper we komen, hoe giftiger het gas. Vlak voordat het echt lethaal wordt, is er een zijgang. Er zijn sporen dat hier een flinke groep mensen naar binnen gegaan is. Het is een lange gang die in de richting van de berg loopt. Op een gegeven moment horen we monotone mannenstemmen. We treffen verderop een tweesprong. Zes mannen met tulbanden knielen voor een altaar waar net een bloedoffer is gebracht, een of andere vogel. Chang herkent één van de mannen. We vallen aan en winnen het gevecht, maar er gaat een alarm af. We doen alsof we bevangen zijn door het gifgas. Van alle drie de kanten komen vrouwen met groene huid aan, Shiragi, gecoördineerd door hun gedeelde bewustzijn.
Gwan slaat er een. Ze knalt uit elkaar. Er ontstaat een stroperige prut, een slijmvlies dat de uitgang verspert. Claude slaat tegen de linkermuur, om er omheen te tunnelen. Er achter staat nog een Shiragi, die Claude mist. Chang doet hetzelfde. Risha spring door het gat, in de armen van de vrouw. Hij slaat haar en ze spat ook uit elkaar. Nu zit de jonge koning tussen twee van die vliezen in.

Cliffhanger !

Inmiddels is in Arad de oorlog aan Jozias verklaard.

xp volgende keer

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s