We passeren de poort van het kasteel naar het priesterdorp, op zoek naar het vuur van Shachri. Aan de andere kant van de brug liggen skeletten op de straat. Ze zien er vreemd uit, de botten liggen door elkaar en het lijkt wel alsof ze deels door zuur zijn opgelost. Best wel creepy. Maar het is ook vredig. De vogeltjes fluiten. De deuren van de woningen aan de straat staan alle open. We zien aan weerszijden van de weg poorten die naar de omheinde binnenplaatsen van de huizenblokken leiden. Overal zijn vernielingen aangericht en er is geplunderd. Op de binnenplaats aan de linkerzijde zien we een grote boom met vernielde strijdwagens er onder, ze waren verguld, maar het meeste goud is er van afgesloopt. Er zijn drie stallen met skeletten van paarden, vreemde paarden. Eentje heeft een schedel waar een hoorn afgezaafd lijkt te zijn, de andere heeft acht benen. De dieren lijken te zijn verhongerd. De derde stal is leeg. Er is geen vuur onder de boom, maar wel een groot offerblok en een stenen kom om ghee in te branden. Gwan kijkt rond en hij vind een aantal afbeeldingen, een soort stripverhaal op de muur. Het is het verhaal van de kroning van een Shintasta koning: eerst wordt een vrouw met een gevleugeld paard onder een deken afgebeeld. Dan wordt het paard aan stukken gesneden en in een ketel gegooid. De laatste afbeelding is van de jonge koning die een bad neemt in de ketel met de stukken paard en het het bloed. Als Risha het ziet, wordt hij misselijk. Is dat het ritueel wat zijn broer heeft ondergaan om koning te worden? “Nee,” zegt Claude, “de pest is hier uitgebroken omdat de leider van de Soulfield revolutie zichzelf hier tot koning heeft gekroond.”
De binnenplaats aan de overkant van de straat is een bos. Aan de bomen hangen skeletten, er staan schedels op spiezen en overal liggen beenderen. Risha loopt naar binnen. In het midden van de tuin staat een bronzen beeld met drie gehoornde gezichten die in lotushouding zit. Hij herkent hem als Pashupati, de heer van het woud. Voor het beeld is een gat in de grond waar plengoffers in gegoten zijn. Dit is een maantempel. Tussen de bomen zien wij sterren en het Noorderlicht. De botten hier zijn van verschillende ouderdom. De oudste zijn van ongeveer 15 jaar voor de revolutie, nog oudere offers lijken in het verleden te zijn opgeruimd. Er is een toename in het aantal offers in de aanloop naar de Soulfield revolutie en alleen de botten van na de revolutie zijn aangevreten door zuur. Het is laat. We gaan terug naar de stallen en gaan slapen.
De volgende ochtend zegt Risha dat hij en zijn volgelingen de gewoonte hebben om ’s morgens de buit van de dag ervoor te verdelen. Hij geeft de zilveren machete aan Gwan en de jaden bol aan Claude. Zelf wil hij de ijzeren skeletvinger wel hebben en omdat hij de enige is die kan schrijven, krijgt hij ook het orichalcum wasplankje. Chang hoeft voorlopig niks. De onverdeelde buit gaat terug in de rugzak. Dan gaan we naar de vollgendde binnentuin. Deze ligt 30 m diep en heeft gladde, onbeklimbare wanden. In de verte, in het midden ligt iets kapot op de grond, maar het is van hieraf niet te zien wat. Het is nog steeds donker en er hangen groene en paarse gordijnen van licht in de lucht. Vage onverstaanbare stemmen klinken luider en zachter met de bewegingen van het Noorderlicht
Het volgende huizenblok is helemaal dichtgebouwd met een massief tempelachtig gebouw. Er zijn drie grote poorten. De middelste leidt naar een grote lege ruimte. Er liggen wat kapotte amforen waar ooit geld in gezeten heeft, een kapotte tafel en kapotte weegschalen. Het is een soort bankgebouw. In een hoek vinden we een gouden muntje dat door de plunderaars over het hoofd is gezien. De andere twee poorten leiden naar minder imposante zalen. Eentje was voor zilvergeld, die is ook vrijwel helemaal geplunderd, en de andere voor kopergeld. Dit hebben de plunderaars blijkbaar niet meer de moeite waard gevonden. De tientallen kruiken met bronzen munten zijn nog heel. Gwan en Risha zijn behoorlijk sterk. Ze kunnen ieder twee kruiken dragen, dus dat gaat ook mee. De gewone huizen in deze wijk zijn vrijwel allemaal ateliers voor metaalbewerking. We vinden werkplaatsen voor alle mogelijke metalen. Het gereedschap draagt als priesterteken een eik.
Dan komen we aan bij een enorm ceremonieel plein met een grote vuurplaats in het midden. De ketel die daar ooit hing ligt er kapotgeslagen naast. Er liggen botten van een gevleugeld paard tussen de scherven. “Ik ben benieuwd of mijn broer ook in een dood paard gedoopt is,” mompelt Risha terwijl hij de resten bekijkt.
De volgende wijk omsluit brouwerijen en wijnpersen. Chang vindt een grote schat: een vat 30 jaar oud bier dat nog drinkbaar is.
Het Zuiden van het stadje is van het Noorden gescheiden door twee grote weidevelden die van elkaar gescheiden zijn door een tempelplein. Op een van de de verwilderde grasvelden vinden we botten van koeien en een installatie om van boter ghee te maken. Het plein in het midden bevat een maansikkelvormig altaar. Er staat een beeld achter van de godin Agnes, een wat oudere vrouw. Het altaar heeft een gat in het midden, waar vroeger gas uitstroomde. De doorgang buigt onderin af naar het Zuiden. Nog heel vaag kan Claude een mestgeur waarnemen. Deze ‘eeuwige vlam’ is uitgegaan omdat de gastoevoer niet meer werd onderhouden.
Het Zuiden van de stad heeft twee wijken van vrouwenverblijven omgeven door weverijen en andere werkplaatsen waar stoffen verwerkt worden, die ook weer door een tempelplein van elkaar worden gescheiden. In de letters van Shintasta staat er boven de toegangspoorten van de vrouwenwijken: “Vervloekt zal hij zijn die hier binnentreedt.” Het is maar goed dat een van ons kan lezen. Claude vindt vrouwen en vervloekingen eng en hij weigert bij de serail naar binnen te gaan, dus we gaan maar verder. Op het tempelplein vinden we een standbeeld van de god Shachri en een + vormig brandaltaar. In het zundgat zien we dat het gaskanaal aftakkingen heeft naar Noord, Zuid en West.
Ten Zuiden van de vrouwenverblijven zijn drie enorme pleinen rondom de toegangspoort van de priesterstad.
Op het prachtig betegelde linkerplein vinden we een groot bronzen beeld van een man met een paardenhoofd, de Groene Man, plus een heleboel kapot geslagen strijdwagens en paardenskeletten. Verder hangen hier allemaal lintjes en het plein ligt vol met wassen poppetjes en andere kleine offergaven van mensen die blij waren dat er een wens vervuld is. Risha vraagt waarom de strijdwagens en de paarden allemaal kapot zijn. Gwan vertelt dat de Revolutionaire Raad het taboe heeft verklaard om in zo’n wagen te rijden. Dat was namelijk een symbool van de Shinkasta macht.
Het middelste plein heeft een ronde vuurplaats met een kapot beeld van de godin Ushas. Als we in de buurt van het beeld komen, wordt het gekerm luider en het Noorderlicht wordt wilder. Heel dichtbij kunnen we het woord “Help” verstaan en Claude heeft zulke goede oren dat hij zelfs de stem herkent van Chantal Catchfly. Risha vindt dat we haar moeten gaan zoeken en helpen. “Ze is van huis weggelopen, en ze roept om hulp. Het is mijn verantwoordelijkheid om haar te helpen!” Maar de anderen overtuigen hem ervan om eerst deze klus af te maken.
Het grote plein ter rechterzijde bevat eveneens een beeld van een man met een paardenhoofd. Deze heet Kanesh. Ook dit plein ligt nog vol met offergaven. We hebben nu de hele stad onderzocht, maar het heilige vuur hebben we nog niet gevonden. De drie vuurplaatsen zijn uitgegaan en we hebben nergens een aanwijzing gevonden waarvandaan de vuren van deze stad ontstoken waren. De enige plek waar we nog niet hebben gekeken is de harem. En we hebben wel gezien dat er vanaf de vuurplaats van Shachri nog een gasleiding naar de Westelijke serail voerde. Dus ondanks Claude’s bezwaren gaan we er toch maar naar toe.
Bij Claude heeft het bijgeloof het gewonnen, hij blijft buiten. Risha gaat als eerste naar binnen. Tot een paar jaar geleden woonde hijzelf ook nog in de harem van zijn vader en hij gelooft niet echt dat het gevaarlijk is. Maar eenmaal binnen voelt het unheimisch. Na een paar stappen trekt het bloed weg uit zijn kruis. Gwan en Chang, die hem gevolgd waren, merken hetzelfde. Gwan rent snel weer naar buiten, maar de vervloeking is al in werking getreden. Het blijft daarbeneden krimpen en wordt koud en gevoelloos, net als bij Chang en Rishi. Omdat naar buiten gaan de vloek niet omkeert, besluiten ze om de serail te blijven onderzoeken. Zij gaan door en vinden een heleboel skeletten. Er zijn veel diverse sleepsporen, ook heel recente. De skeletten hier zijn ook door zuur aangetast. Ergens in het midden vinden we een overkoepeld gebouwtje met daarin een vervuilde vuurplaats. Ook hier is het vuur uitgegaan. Er ligt een hele kluwen grote duizendpoten in de vuurkuil te slapen. De wanden hier zijn half opgelost door een sterk zuur. Drek en viezigheid hebben het vuur gesmoord. Een beetje logisch nadenken brengt ons op de gedachte dat deze beesten de oorzaak zijn van de sleep- en zuursporen. Waarschijnlijk hebben ze hier hun nest gemaakt omdat het heilige vuur lekker warm was, maar hun uitwerpselen hebben de gastoevoer geblokkeerd, waardoor de vuren zijn uitgegaan. We laten ze maar met rust. Wat wel heel interessant is, zijn de afbeeldingen aan de binnenkant van de koepel. Hier zien we namelijk dat het vuur ooit ontstoken is aan een heilig vuur dat brandt in een tombe. Een grafheuvel in de Shintasta Barrows, die de naam “Ostrongoth” draagt. Risha herkent de naam van Ostrongoth als die van de eerste koning, zijn stamvader. Bij afwezigheid van een levende vlam, is deze informatie wel waar we voor gekomen zijn.
Maar we willen wel nog even weten wat er in de diepe kuil in het Noorden van de stad te zien is. Uiteindelijk weten we voldoende touw bij elkaar te sprokkelen en Risha klautert naar beneden. Onderin ligt een kapot stenen beeld van Mutri, de hemelgod met vier armen. Hij staat voor de hemel overdag, contracten, vriendschap en strijd. De ‘band of brothers’. Er is iets weggevallen wat er eerst wel was. En toen dat wegviel, is hier de hele grond omlaag gevallen. Maar in tegenstelling tot de rest van de gebeurtenissen in dit stadje, is dat pas een paar dagen geleden gebeurd!
We slapen en gaan daarna te paard met onze buit terug naar Archat. Een etmaal later komen we bij de stadspoort aan. De ontvangst is vriendelijk, maar lauw. We mogen nog niet naar de Revolutionaire Raad, want die zijn in vergadering met de Orde van de Achtvoudige Ster. Dus gaan we maar naar The Whistling Boar. Chang, Gwan en Risha merken dat ze nog steeds geen seksuele gevoelens hebben, de vloek lijkt niet vanzelf over te gaan. Dus daar moeten we echt wat aan doen.
Claude vind vrouwen niet eng, maar vrouwenverblijven en harems daarentegen, daar wil hij niks mee te maken hebben: “mannen blijven niet zomaar uit de buurt van vrouwen, dus dan zal er in dit geval wel een hxc3xa9xc3xa9l belangrijke reden voor zijn”.
Jij vindt vrouwen niet eng? Wel … uh yeah, sure … als jij het zegt.
Maar ik moet eerlijk toegeven: je had gelijk. Er was een vloek.