Het is zondag 19 november 2012. We zijn in Griekenland, in Delphi. Mio in zijn ninja pak, Suzette in een chanel catsuit en Aia in zwart t-shirt en idem spijkerbroek. Tot onze verrassing komen we Kees tegen. Hij verbergt zich omdat hij niet wil dat Philippe hem ziet. We ontmoeten elkaar in een restaurantje. Kees vertelt dat hij over de wereld heeft rondgezworven op zoek naar Charon. Hij onder meer is in Mexico geweest. Daar heeft Belial het land overgenomen en het is nu een slavenfarm. Hij laat alle mensen in ketenen slaan. Belial is er van overtuigd dat daar het einde der tijden zal gebeuren. En in Israel heeft Kees een engel zien verschijnen. Het was Gabriel. Wij vertellen dat wij Gabriel ook hebben gezien, in Rome.
Tegen de schemering kruipen we onder de afrastering door en gaan we naar de ruines van de tempel van Apollo. Kees stapt de schimmenwereld in. Daar is het vreemd. De tempel staat er compleet en lijkt zich actief tegen verval te verzetten, er zijn geen geesten afgezien van Kees’ oude mevrouw en die klaagt over de kou. Er is iets onder deze berg wat een vreselijke koude uitstraalt. Kees valt weer terug in onze wereld. Hij dampt en is wit van de rijp. Dan snuffelen we wat rond bij de tempel, en na een paar seconden hebben Mio en Suzette het idee dat ze al uren tevergeefs rondlopen. De kriss Bestertana reageert geirriteerd. “Vraag het maar aan haar.” We zien niemand. “Misschien moet je je dan maar eens voorstellen. Ik ben geen kompas!”
Een beetje schutterig zegt Mio: “Hallo. Ik ben Mio.” Alsof er een gordijn wordt opengedaan, zien we opeens een gestalte in een gewaad in het midden van de tempelruine staan. “Bilifor, Athlaton, Tigris en Uznarda. Het is lang geleden dat iemand het orakel raadpleegde. Maar jullie hebben het geschenk niet meegenomen.” De fles ouzo en de gouden bloemetjes van de wereld van levend metaal zijn niet wat ze onder een geschenk verstaat. “De priesters van vroeger zouden dat van harte ontvangen, maar ik heb behoefte aan wat anders om te spreken. Jullie zijn het vergeten. Ik heb een meisje nodig van jonge jaren, een mensenkind, onbezoedeld.”
“Wat gebeurt er met haar?” wil Ab weten.
“Haar zullen de ogen geopend worden.”
“Wordt zij de nieuwe Pythia?” vraagt Mio.
“Zo zou je het kunnen zeggen. Met de priesters is ook de kennis verloren gegaan. Zij zal mijn plaats moeten innemen.”
Dan schuift ze het gordijn weer dicht. We lopen op het pad, maar weten niet hoe we er komen. Dan zijn we opeens weer in de tempel, en dan onderaan het pad. De tijd maakt rare sprongen en het wordt steeds vroeger. We komen tegen de schemering in het dorp en daar gaan we op zoek naar kinderen die nog rondlopen. En Kees stelt zich voor aan Philippe. Zonder moeilijke vragen te stellen pakt Philippe zijn telefoon en belt wat in het rond om een meisje zonder ouders te regelen. Een dorpje verderop is een weeshuis. Hij laadt ons in de jeep en rijdt ons er naar toe.
Het is hier heel anders dan in Delphi. De barriere is dun en het zit vol met geesten. Het weeshuis is een groot vervallen gebouw. We sluipen naar binnen. Een halletje met twee gangen en een ijzeren hek naar een binnenplaats. In de verte klinken kinderstemmen, slaande deuren, pannen en rennende voeten. Mio gaat in ninja-mode en sluipt de linkergang in. Die komt uit in de keuken. Dan maar de rechtergang. Hij vindt een trap omhoog. Boven kijkt hij voorzichtig om de hoek en ziet een lange gang met veel deuren. Een dikke vrouw is bezig een twintigtal kinderen van 6 tot 16 in bed te krijgen. Mio glipt een meisjeskamer binnen, terwijl de anderen op de trap wachten. In de kamer liggen twee meisjes, Nana van zes en Marina van zeven, in bed. Ze reageren heel naief en ze geloven meteen dat hij een engel is. Als hij zijn vleugels laat zien zijn ze niet eens verbaasd. Hij haalt ze zonder probleem over om met hem mee te komen en wanneer iedereen slaapt sluipen ze met hem mee naar beneden, waar de anderen ongerust wachten. Onderweg naar Delphi vallen de meisjes in de jeep in slaap.
Als we aankomen nemen we hun mee naar de tempel. De Pythia verschijnt en daar worden de meisjes wel bang van. “Ik zie dat jullie het geschenk hebben meegenomen. Ik zal voor het eerst in eeuwen weer spreken.” Ze maakt een gebaar en er ontstaat een opening in de oneven vloer. “Neem de meisjes maar mee.” Wederom verloopt de tijd fragmentarisch. Onderaan de trap is een ruimte met twee fakkels en een grote ketel op drie poten. De gestalte steekt hout aan onder de ketel en wenkt ons. “Neem plaats. De meisjes mogen daar gaan zitten.” Ze wijst op een erebank. Als iedereen zit gaat de achter de driepoot staan en trekt haar kleed uit. Er staat nu een meisje van een jaar of zes voor ons. Ze stapt in de ketel met een palmtak in de ene en een aardewerken kommetje in de andere hand. “Heb geduld en stel je vraag als het zo ver is.” De ketel wordt heet en het orakel begint te zweten. Ze raakt in trance. “Stel je vraag.”
“Ik wil Charon spreken,” zegt Kees.
“Kunnen we de wereld redden?”
“Waar is de navel van de wereld?”
“Heeft het zin om de wereld te redden?”
Het water begint te zieden en er weerklinkt een pijnlijk gezang. De tijd begint weer raar te doen. De meisjes vallen in slaap. Wij zitten op andere plaatsen. Opeens weerklinkt een ijselijke kreet en dan heft ze de palmtak op en spreekt luid in engelentaal:
“De Vlam is de strijd tussen licht en duister
Wie de ogen sluit beneemt elk zicht
Woorden blijven steken in ademloosheid
Het doodloze einde is zonder begin
Aldus gesproken in de navel van de wereld.”
Ze slaakt weer een kreet. Dan drinkt ze uit het kommetje en zijgt neer in het komende water. Aia en Suzette tillen haar er uit. Het meisje heeft derde graads brandwonden over haar hele lichaam en is dood. Maar het was niet het kokende water waar ze aan gestorven is. Ze heeft uit het kommetje een heel sterk gif gedronken. Vanaf het erebankje kijkt Nana ons met serieuze ogen aan. Er is een nieuwe Pythia.