Het is donderdag 16 november 2012, 9 uur ’s ochtends. Vanwege het reizen tussen de werelden is het niet zo gemakkelijk meer om de tijd bij te houden. We gaan eerst naar Simon. “Ha, jullie zijn eindelijk weer thuis!” Onder de kerk heeft hij een bolwerk van demonische wetenschap gebouwd waar een aantal jongeren voor hem werken. Boven heeft Isabel een hangplek voor jongeren en een ruimte voor haar feesten. Officieel is het ons hoofdkwartier, maar we vragen ons af of er nog wel plek voor onszelf is. Gelukkig hebben we ook nog een echt eigen hoofdkwartier in het Golden Tulip hotel. Isabel vertelt dat Lux Eterna haar intrek heeft genomen in de Pieterskerk. Kali wijkt niet meer van haar zijde. Simon en Lux zijn bezig met het bestuderen van vreemde dingen die niet alleen deze stad bedreigen: een komeet die van plek verspringt en veel te dichtbij staat; eb en vloed gedragen zich raar. Gewone mensen houden zich vooral bezig met het stijgen van de zeespiegel. Dijkbewaking en zo. Volgens Simon’s berekeningen is de maan twee maal te zwaar – of er zit iets achter de maan dat bijna even zwaar is. En die meteoor die zo raar doet? Die is alleen met het blote oog te zien. Apparatuur neemt hem niet waar!
Aia bedenkt dat Metatron kennelijk niet zelf de wereld kan beeindigen. Daar heeft hij Celestine voor nodig, anders had hij het zelf allang gedaan. Mio bedenkt zich opeens dat alle engelen die we tot nog toe zijn tegengekomen stoffelijk waren (behalve de lichtwezens van de kinderwereld), ook Metatron. Maar die was er juist tegen om stoffelijk te worden. We vragen Isabel of ze kan uitzoeken waar de speer van Michael is (de laatste van de sleutels die we zoeken). We pikken Celestine en Elise op. Mio haalt nog even de tranen van Lilith en dan gaan we naar de Hooglandse Kerk. De kerk is open, we gaan naar binnen. De kerk is leeg, maar we voelen een aanwezigheid op de zolder van een zijbeuk. Mio groeit zijn vleugels en verkent. Ja, daar op zolder is de Japanse engel Osakabe. De anderen gaan via een lange wenteltrap in een smal torentje. Als we boven aankomen en buigen, buigt ze terug, maar ze kijkt ons niet aan.
“We willen nog wat vragen.”
“Dan moet je bij het Orakel zijn. Ik ben degene die ziet. Het Orakel is degene die spreekt.”
“En waar kunnen we die vinden?”
“Die bevindt zich in de navel van de wereld.”
Aia vraagt hoe het komt dat zij stoffelijk is.
“Dat is een eigenaardigheid die zich langzamerhand voordoet als je langer in de schepping bent.”
“En hoe zit dat eigenlijk? Wij herinneren ons het niet meer. Maar we waren de oorlog aan het winnen en opeens vinden we onszelf in de hel. Wat is er gebeurd dat we in die gevangenis kwamen?”
“Winnen en verliezen is niet waar het om gaat,” zegt ze, “maar de strijd.” Osakabe spreekt in raadsels. Aia probeert haar te charmeren met haar betoverde kam. Het haar begint te stralen alsof er sterren in zitten. Het fascineert Aia. Ze ziet er sterrenbeelden in en betekenissen. Mio vraagt nog eens naar de navel van de wereld, maar hij snapt het antwoord niet. Ze vertelt dat zij deze komeet al vanaf het begin der tijden heeft zien aankomen. En die komeet is het einde der tijden. Alles komt uiteindelijk neer op een enkele beslissing. En die beslissing zal worden genomen door Elise. En op de vraag wat er met de vorige schepping gebeurd was, zegt ze: “Ik kijk alleen maar toe bij deze schepping. Ik kan niet voorbij mijn eigen oorsprong kijken.” Verder legt ze uit dat het haar lot is om getuige te zijn. Er zijn er altijd drie: een die ziet, een die luistert en een die spreekt.
We stellen Celestine aan haar voor. Maar: “Zij is niet degene.” (Aia merkt dat Osakabe niet kijkt. Kan ze eigenlijk wel zien?) Nee, de kleine Elise blijkt de Sleuteldrager te zijn. “De sleuteldrager velt het oordeel. Kom kind, ik moet je wat laten zien.” Osakabe neemt haar even apart om te vertellen wat ze moet weten. Daarbij draait ze zich om en loopt met Elise weg. Mio probeert weg te springen, maar hij is net te laat en blijft met zijn benen in het stasisveld dat achter de Japanse heerst. Aia had het niet door en zij zit er helemaal in. En Suzette blijft net buiten het effect. Mio kan niet meer van zijn plek komen. Hij hoort daarom niet wat er besproken wordt, maar Suzette hoort het wel. Als ze uitgesproken zijn draait de Japanse zich weer naar ons toe en kunnen we weer bewegen. Aia heeft het gevoel dat ze uit een diepe trance bijkomt. Elise glimlacht. En als in Mio’s benen het bloed weer gaat stromen, doet dat helse pijn.Osakabe gebaart: “Ga nu allemaal en doe wat je moet doen. De tijd is bijna daar. Maar het is nog niet zo ver, want de doden zijn nog niet thuis.”
We gaan naar de Burcht. Aia vraagt aan Celestine: “Snap jij er nog wat van?” Celestine denkt dat Osakabe vanaf het begin iets heeft zien aankomen, het einde der tijden. Dat is als er nog maar een keuzemoment over is. In de loop van het gesprek zegt ze dat het Lucifer’s idee was om een fusie te maken tussen mensen en engelen. Het was zijn enige voorwaarde om Elise aan haar terug te bezorgen. Asmodeus had heel andere plannen met onze kinderen, hij heeft altijd soldaten nodig. Aia voelt iets, het is geen engel. Over de heel stad hangt een soort getintel, een kracht, een aanwezigheid. Zo iets als we ook bij Metatron voelden, maar anders. Iets bovennatuurlijks waar je nekharen van overeind gaan staan. Maar wij kunnen de Burcht nog steeds niet in. Celestine wel. Als Mio de tranen van Lilith in zijn hand neemt en zich probeert af te stemmen, voelt hij een vage rimpeling. Het portaal reageert op de sleutel, maar er zijn er meer nodig.
Kees had gezocht naar de oorsprong van de navelstreng in de Burcht en die ging toen terug in de tijd. Dus dan zou de navel van de wereld aan het begin van de tijd moeten zijn. “Nee joh, de navelstreng zit aan de moederkoek vast, niet aan de navel. De navel is wat er overblijft nadat hij is doorgeknipt.” Dus we moeten hier helemaal niet zijn. Zoekend op het internet ontdekken we dat er meerdere plekken zijn die de navel van de wereld genoemd worden. Cuzco, Delphi, het Paaseiland. En er staat een Omphalos in het Rijksmuseum van Oudheden. “Oudheden! Ja, daar moeten we heen,” roept Mio. “Nee mafkees,” zegt Suzette, “er is een navel en een orakel in Delphi! Daar moeten we heen.” Maar we gaan toch eerst naar het museum en daar zoeken we het verhaal van het orakel van Delphi op. We vinden ook het verhaal van Charon, de veerman der doden waar Tigris naar op zoek was. Interessant. Dan vragen we ons af: hoe komen we zo snel mogelijk in Griekenland? Nou, met hulp van Philippe en die zit in Egypte. Laat er nou een poort naar Egypte in dit museum zijn. Mio gaat snel onze uitrusting halen. Aia verkent waar de camera’s zitten zodat we ongemerkt door de poort kunnen. Daarna zit ze in het restaurant met een glaasje chocomel op de anderen te wachten.
Een man met een gleufhoed en een regenjas gaat aan haar tafeltje zitten. Aia voelt een heel sterke bovenna- tuurlijke aanwezig- heid. “Hallo meneer … ?” Hij kijkt haar niet aan. Dan hoest hij een stofwolk op. Hij legt een uitgedroogde hand op haar arm. Een ijzeren greep. “Ik zou het niet doen als ik jullie was. Je komt nooit meer terug,” raspt hij. Hij kijkt haar aan. De geest van de romeinse legionair Marius heeft een van de mummies van het museum tot leven gebracht! "
;Denk je dat ik hier voor mijn lol zit? Je wilt niet opgevreten worden door de zielenvreter!”
“Nee, maar we moeten echt heel snel naar Egypte!”
“Is dit dan niet Egypte?” vraagt de mummie.
Mio en Suzette komen terug. Mio heeft zijn harnas aan en hij heeft een enorme rugzak. “We kunnen die zielenvreter wel aan!” pocht Aia. “Hele legioenen hebben dat geprobeerd.” zegt Marius, “maar die zijn allemaal opgegeten. Ik weet het, want ik diende in een legioen van Cesar.”
Aia verandert zich in waterdamp waardoor zij los is. Dan grijpt de mummie Mio vast. Hij probeert zich los te rukken, maar Marius is sterker. Met de Voice of Heaven commandeert Suzette: “Laat ons met rust!” Dan laat de mummie los. “Zoek het dan zelf maar uit.” We gaan snel naar de tempel en Mio opent het portaal. Terwijl we er door springen, horen we nog: “Zeg niet dat ik jullie niet gewaarschuwd heb…”
We staan in het zand onder een brandende zon. Het is zeker 50 graden Celsius. Achter ons staat de tweelingbroer van het tempeltje in het museum, in de verte zien we een majestueuze pyramide met een obelisk. De wind steekt op. Het is een boosaardige wind, bovennatuurlijk. Het fijne saharazand dringt in Mio’s harnas zodat hij zich amper meer kan bewegen en Suzette wordt omver geblazen. Als de wind weer gaat liggen is de tempel helemaal onder gestoven en Mio en Aia zitten vast in het zand. Alleen Suzette heeft er, omdat ze lag, als het ware op kunnen drijven. Ze graaft de andere twee uit. Dan nemen we onze engelengedaanten aan (vleugels combineren slecht met een ijzeren harnas) en gaan we naar de piramide. We steken een zandheuvel over. Dan zien we voor ons een vallei met aan het einde de majestueuze piramide. Er staat een tempel aan vastgebouwd en een dubbele rij mastaba’s flankeert de toegangsweg. Op de trap van de tempel zien we een gestalte staan. We lopen er naar toe. In de vallei is het nog veel heter en helemaal windstil. Buiten de vallei woedt een zandstorm. We voelen getormenteerde demonische krachten emaneren vanaf de tempel. In de zandstorm onstaat een immense jakhalskop die op ons neerkijkt. De deuren van de mastabas barsten open en vier mummies, oud-egyptische krijgers met khopesh zwaarden, vallen ons aan. Aia ontwijkt er eentje, Suzette steekt er een in brand en Mi verslaat er een met zijn zwaard. In de storm klinken angstaanjagende geluiden. Het wordt steeds heter en we zien vonken in het opwaaiende zand ontstaan. Anoebis hapt naar ons en we staan nu in een vuurzee. Roodgloeiend gesmolten zand hagelt tegen ons aan. “Vuur, vuur, verbrand!” roept de gestalte vanaf de trappen. Het is Anoebis, de god van de dood.
Mio wordt gebeten door de enorme jakhalskop. Hij voelt zijn vlees wegrotten (3 aggravated damage) en zijn magische harnas begint te roesten. Het zwaard heeft er geen last van. Wij hebben gelukkig geen last van de enorme hitte, Aia heeft een magische ring die haar beschermt, Suzette’s engel is een vuurgeest en Mio wordt beschermd door het ijzeren pak uit de wereld van levend vuur. Anoebis is werkelijk de dood zelf, we voelen hoe hij de levenskracht uit onze lichamen zuigt. Het is logisch dat de legioenen van Caesar niets tegen de zielenvreter konden uitrichten.
Suzette doet een holocaust op hem, ze verbrandt de geloofskracht van hem weg en doet hem daarmee veel schade. Maar dat truukje kan Anoebis zelf ook en Suzette gaat daar aan onderdoor! Nu geeft zelfs Aia zich over aan torment. Ze wordt een glimmende metalen gestalte waarin de nachtmerries van de Anoebis weerspiegeld worden. Met grote klauwen scheurt ze de demon aan stukken. De getormenteerde geest komt vrij en wordt meteen teruggezogen naar de hel. Mio brengt het ontzielde kinderlichaam weer tot leven en Athloton en Suzette proberen weer terug in het kinderlichaam te komen. Het lijkt alsof het kind en de engel inmiddels ook op zielsniveau met elkaar verbonden zijn, want ook Suzette’s geest werd samen met Atlothon de Abyss ingetrokken. Met de dood van zijn maker, ontrafelt de realiteit van dit universum. Als in een slechte Hollywood film beginnen de gebouwen om ons heen in te storten. Aia neemt het bewusteloze meisje op haar schouders en we rennen de piramide in, Mio nog steeds als engel, de andere twee weer als mens. In de tunnel is het donker en koel. Achter ons verkruimelt de tempel en dooft de wereld uit. Dit is een afgrijselijk gevoel voor onze engelen. Het Niets verslindt een wereld, dat is nog erger dan de dood. Het Niets is datgene waar zowel engelen als demonen tegen strijden, want wij zijn de makers van werelden!
In de achtermuur zijn drie portalen. Een is dichtgemetseld, eentje ligt vol puin en de derde kan Mio open maken. We hebben geen tijd om na te denken en rennen door de opening. Mio sluit hem snel weer af voordat het Niets onze poort bereikt. We hebben het overleefd, maar onze kleren en spullen zijn door de intense hitte van de vuurstorm verbrand en gesmolten.En Mio’s uitrusting is er nog erger aan toe door de vergiftigde beet van het zandmonster.
Zo, dat was dus Anoebis. De god van Egypte. In zijn wereld is de Egyptische beschaving ontstaan en ons Egypte is gesticht door mensen die daarvandaan hebben weten te ontsnappen.
We bevinden ons in een lichtloze gang. Het is koud en muf. Mio’sMaglite is half gesmolten, maar desondanks doet hij het nog. We ziendat de gang doodloopt aan de kant waar wij staan, verderop gaat hij eenhoek om. De stenen zijn enorm. Dan komen we aan een vreemde galerij,hij is heel hoog, looptstijl omlaag en heeft inspringende muren. Er zijn hieroglyfen in de muren gekrast. We lopen trappen op en af, volgen lange gangen, doorkruisen lege zalen en uiteindelijk voelen we buitenlucht. In de verte horen we getoeter. Als we buiten komen, zien we de lichtjes van een grote stad. Cairo bij nacht! We bellen Philippe. Hij komt ons om 23.00 uur ophalen met de jeep. De paar uur dat we in Anoebis’ wereld waren, blijken hier twee dagen geweest te zijn.
Op zondagmiddag landen we op het vliegveld van Athene, we vertrekken meteen met de auto naar Delphi. Tijdens de reis hebben we nog even contact met Simon. Hij vraagt of we de chips uit onze vernielde mobieltjes willen halen. Het blijken vreemde groeisels te zijn, met tentakeltjes en pulserende onderdelen. Techniek is voor Simon iets organisch. Suzette realiseert zich dat ze inmiddels zowat een symbiose vormt met Athlothon, dit is wat Sandalfon wilde.