Tanais 63 – 5-12-2013
We zitten in maand 5, ik was per abuis een maand teruggegaan.
5-v-R2, het is een mooie dag.
Om een uur ’s middags gaan we aan boord van onze luxe galei met ieder een eigen kajuit. Om ons heen varen de negen schepen van de tovenaars, met hun personeel, vrouwen en hele huisraad. (Twee van de tovenaars zijn vrouw, die hebben hun man mee.) Voor we vertrekken wil Karoen de zegen van de goden, met name Isis, afroepen. Een belangrijk moment, met veel wierook.
De tovenaars stellen zich voor. Allereerst natuurlijk Karoen Hotep. Dan een bleke man die Bilgier Nam heet. Fastenos is een gespierde kerel. Bubastihotep is een liefdestovenares. Sobek Ti is een militantere vrouw. Dan is er nog de kleine man Bes Hotep. Nazir Gurki, een rijzige blonde kerel met een haakneus. De geleerde Drilim Kozer, met een brilletje. Als laatste stelt zich de modebewuste Brizent voor, in blauwe gewaden. Hun galeien zijn overigens wel wat groter dan de onze. Om drie uur kunnen we uitvaren.
We varen naar het Noorden. Het blijkt dat onze zeilkunst toch beter is dan de hunne, dus we gaan achter hen varen om de wind in hun zeilen te toveren. Het gaat nog steeds langzamer dan we zouden willen, maar sneller dan zij gewend zijn. We genieten van de reis. Om zes uur wordt het donker. Chang gaat slapen, wij varen door. Het is een mooie rustige nacht. Rond acht uur komt er een uitgeputte woestijnuil aangevlogen. Hij heeft een stuk perkament aan zijn poot, een overzicht van de 2 x 9 rassen (3 ontbreken er nog), met de groeten van Imhotep. We zoeken een paar scheepsratten voor het dier, en Risha geeft hem wat motes essence om op te frissen.
Als we Chang zoeken vinden we een briefje in zijn kajuit, in iets wat niet in zijn handschrift is, dat zegt dat hij “tot inkeer is gekomen en zijn heil zoekt op een andere plek”.
Gwan scry’t: het is donker en Chang loopt onder water. Wat moeten we doen!? Eén van onze zeelui zegt: “Waarom laten jullie die tovenaars niet doorvaren? Die halen we wel weer in.” Goed idee! Om negen uur gaan we voor anker en we proberen hem Nog eens te scry’en, maar ditmaal blijft het beeld zwart. Het ligt niet aan Gwan, hij voelt een blokkade.
Claude onderzoekt de hut en vindt de Malphean Staff die we eerder buitgemaakt hebben op de demon. Het ding voelt heel aangenaam aan. Zo te zien is Chang onder invloed ervan geraakt: hij heeft gistermorgen op de magische markt allerlei prullaria gekocht zonder het ons te vertellen. Het bauchliet is er nog, dus het was niet Eenoog. We krijgen de indruk dat hij terug is naar Alexandros. We maken rechtsomkeert.
6-v-R2 Zes uur ’s ochtends komen we weer aan in de haven. We betalen liggeld en lopen naar de magische markt. De stad is enorm, dus het is drie uur lopen. Gwan maakt onderweg een tekening: “Heeft u deze chinees gezien?” De kramen van onze tovenaars zijn natuurlijk leeg. Tegen elf uur treffen we een handelaar die Chang heeft gezien. “Ja, die is hier geweest”. De handelaar zit een Slayer Khatar op te poetsen. Hij heet Akem Morbash. Voor een handvol bakshees weet de man te vertellen dat Chang dit ding heeft gegeven als betaling voor een Cloack of Elsewhere, zijn pronkstuk. Elsewhere is niet te scry’en. Verder heeft hij Salif-zand gekocht. Daarmee kun je de Salif (een mutantenvolk) oproepen en die kunnen je illegaal de grens met Melek-Qart over helpen. Het zand van de grens blijft overal aan plakken, het gaat in je poriën zitten zodat je nog maanden herkenbaar bent. Smokkelaars gebruiken de Salif. “Is de andere Khatar ook verkocht?” vraagt Risha. De handelaar kijkt schichtig naar een gesloten winkel: “Daar.” We glippen naar binnen. Daar vinden we behalve een symbool van Eenoog nog honderdvijftig goudstukken aan edelstenen. Scy’en van de andere Khatar laat Chang’s kleren zien, een zadel en lucht.
Risha gaat terug naar de handelaar. Voor de edelstenen en nog 150 goud wil hij de Khatar een maand voor ons vasthouden. Dit is volgens hem 10% van de waarde. Dan gaan we naar de Oostelijke markt om paarden te kopen. Maar er is iemand die Roc-vogels verhuurt. De verhuurder herkent de afbeelding van Chang. “Ja, die chinees is hier geweest. Zijn vriend heeft een Roc gekocht.”
Een huur-Roc kost tachtig goudstukken per persoon voor een dag, en vliegt zelf terug naar de markt. We praten het omlaag naar dertig. Het is stevig doorvliegen naar de grens, en Albion-magie werkt averechts op de vogels. De Rocs weigeren over de grens te vliegen. Risha gebruikt de Acorn van Malkavian om dieren op te roepen: slangen en hagedissen om de Rocs te voeren. Gwan ziet in zijn kristallen bol Chang en diens vriend aan een kampvuur zitten, maar komt er niet achter waar. Aan de overkant van de grens zien we wel enkele kampvuren, maar die zijn voor ons onbereikbaar. We vliegen een uur naar het Zuiden en treffen aan onze kant ook een vuur. Er zitten een heleboel Salif omheen. Dat zijn een soort mensgrote rupsen. Ze vluchten weg als ze onze Rocs zien. Nog een uur verder vinden we weer een vuur. Nu laten we de vogels buiten zicht. De wachters hebben Chang niet gezien. Claude vraagt wat het theoretisch kost om de grens over te steken. “Jullie zijn echt aan het verkeerde adres.”
Terug naar het Noorden. De Salif zijn weer terug bij hun vuur en we laten ze ditmaal niet schrikken. Deze wachters zijn wat toeschietelijker. Ze laten ons het dorp in. Daar liggen de Salif opgekruld rond het vuur. We spreken de grootste aan. Schrik en ontsteltenis, maar de koning is dapper en blijft om ons te woord te staan. Ook hij houdt vol dat we bij de legale grensovergang moeten zijn. “Salif-zand? Ja, het zou mooi zijn als dat bestond…” Het is duidelijk dat we zonder dat spul geen doorgang krijgen. Stom dat we niet ook een zakje hebben aangeschaft.
We vliegen naar de officiële grenspost. Die is ook dicht, maar de douanier is vriendelijk. Wij zijn heel moe en de Roc’s willen terug. Risha weet ze over te halen om nog even te blijven. “Nee, die is hier niet geweest. De grens is gesloten. Hij gaat over vijf weken en vier dagen weer open,” zegt de douaneman. Hij legt uit dat het Mot-festival is begonnen en daar willen de Qartianen geen buitenstaanders bij. “Mot is de tegenhanger van de god Melek. Aan deze kant van de draaikolk van de zeedraak woont het Huis Biblios, toegewijd aan Mot. Aan de overkant van de zeestraat zijn de Huizen Megiddo, Sidon en Tyr van Melek.” Hij is benieuwd waar we vandaan komen. We drinken een glaasje om de man gezelschap te houden en geven de Rocs nog wat te eten, om ze te kalmeren. De douanier legt uit dat er een krachtveld tussen de twee landen zit. Je komt er niet door. Hij verwacht dat er aan de Melek-kant veel minder moeilijk gedaan wordt. Dit is een lokale Mot-Biblos aangelegenheid, het heeft volgens hem met de zeedraak te maken. Hij vindt iets vreemd: de karavanen die hier passeren hebben een grauwsluier en ze zijn schuw naar buitenstaanders. “Wij doen hun pijn aan de ogen.” Maar de andere huizen zijn een stuk frisser dan het huis van Biblos. Na een paar borrels gaan we terug op de Rocs. We zijn doodop als we aankomen en slapen aan boord.
7-v-R2
Adrarn maakt zich ernstige zorgen. Hij heeft wat lacunes in zijn kennis. Maar hij denkt dat wij Melek Qart bij moeten gaan staan in de rituele strijd, want hij vreest dat Chang aan Mot gaat worden geofferd. “Via het hof van mijn vader kunnen jullie een klinkende overwinning behalen.” Claude gaat de Slayer Khatar ‘terughalen’ (zonder betalen) bij Akem Morbash. Dat lukt. Dan varen we naar de Westelijke ingang van Melek Qart.
10-v-R2
Drie dagen later komen we aan in Megiddo. De stad van de grootvizier.
Xp 3