Mio’s moeder maakt zich wel zorgen over de nieuwe kledingkeuze van haar zoontje. "Liefje, het is toch wel erg militaristisch zo. Zullen we morgen naar de stad gaan om kleren voor je te kopen," probeert ze, "wil je misschien van die dure gymschoenen van Alidas of zo?" " Nee hoor mam, ik ben hier heel tevreden mee." Ze dringt aan, maar Mio houdt zijn poot stijf. Na het avondeten verzamelen de kinderen zich bij Kees, zogenaamd om huiswerk te gaan maken. Maar in werkelijkheid is het krijgsberaad. We moeten die poorten proberen te vinden. Er is er eentje in het Rijksmuseum voor Volkenkunde en daar zou ook die kris te vinden moeten zijn. Dat lokt. Durven ze het aan om er in te gaan breken?
Simon maakt van een vergiet en een oude GSM van Kees’ moeder een apparaat waarmee hij de alarminstallatie kan omzeilen. Kees’ familie heeft een winkel in martiale waren, en thuis ligt een hele voorraad opgeslagen. Hij haalt voor ieder een ninjapakje uit de kast, want als je gaat inbreken dan moet je dat natuurlijk wel in stijl doen. Ab en Kees zoeken stoere messen uit, Suzette neemt een klein handkruisboogje mee en Mio pakt een aantal werpsterren en een pijl en boog mee.
En dan gaan ze op weg. Simon’s apparaat ziet er niet uit, hij heeft een vergiet op zijn hoofd waar een antenne uit steekt en zo, maar het werkt prima. De kinderen klauteren over het hek en glippen door een kelderraampje naar binnen. Er is in de kelders geen spoor meer over van de akelige werkplaats van Celestine. Als ze omhoog gaan, komen ze in het museum zelf. Eerst maar op zoek naar de afdeling krissen. die is snel gevonden: in de zaal met Indonesie is een hele wand met die dingen. Het valt op dat er een lege plek is, met een briefje Tijdelijk niet beschikbaar. Mio concentreert zich en veegt ter hoogte van de lege plek met zijn hand over de glazen wand van de vitrine om te voelen of een van de naburige exemplaren misschien iets bovennatuurlijks heeft. Opeens hoort hij een stem in zijn hoofd: "Wat ben je daar nou aan het staren?" "Uh, ben jij de tweelingkris van die hiernaast hoort te hangen?" "Nee. Nou goed? Wie ben jij eigenlijk?"
De kris blijkt Besertana te heten en hij is inderdaad de tweeling van de geest Amartjin die in Celestine’s kris zit en Amartjin heeft Celestine zelf uitgekozen. Hij is in eerste instantie niet van zins om de engelen te helpen, want engelen hebben hem dit ooit aangedaan. Hij was ten tijde van de oorlogen tussen de engelen een Nefilim, iemand die speciale machten had gekregen, en de engelen hebben zijn geest als wapen in een dolk gestopt. De kris is millennia oud en al vier keer hersmeed. Pas als de kinderen beloven hun best te doen om een manier te vinden waarop hij er weer uit bevrijd kan worden, wil hij met ze mee. Hij kiest Kees uit als zijn drager. Simon maakt een briefje met Uitgeleend voor onderzoek dat op de plaats van de kris wordt gehangen. Mio is een beetje sjacherijnig, want hij heeft alle onderhandelingen gedaan en nu mag Kees de toverdolk. Hij loopt een beetje door het museum en dan valt zijn blik op een doek van boombast. Hij voelt de sterke genezende kracht en ervan en besluit dat hij hem wil hebben. Nou, dan zoeken de andere kinderen ook iets leuks uit. Suzette vindt de Staf van de Redenaar en Ab neemt een ivoren kam met de magische eigenschap dat degene wiens haar er mee gekamd wordt gecharmeerd wordt.
En dan vinden ze de poort. Hij is ook niet echt te missen!
De kris begint te vibreren. Als Kees er mee op het bouwsel wijst, zien ze een fel licht schijnen door de kleine driehoekige poort onderin het immense bouwsel. Door de opening is een zonovergoten wit strand te zien, met een helderblauwe zee aan de ene kant en palmbomen aan de andere kant. Voordat de andere kinderen hem kunnen tegenhouden kruipt Mio door de opening. "Het is hier lekker warm jongens!" Aan deze kant zie je alleen een driehoekig gat in de lucht. Hij rent om de poort heen en ontdekt dat je hem van de andere kant niet eens kunt zien. Als blijkt dat er geen gevaar is, volgen de anderen ook.
De vier kinderen staan in hun ninjapakjes op een tropisch strand. Het is hier prachtig. Op zee varen een paar bootjes en in de verte zien ze een dorpje liggen, met dikke welgedane mensen en spelende kinderen. Een paar vissersboten liggen op het strand. Via de bosrand sluipen ze er naar toe.
Enkele kinderen uit het dorp zien hun en rennen er op af. Ze zijn heel vriendelijk en vinden de blonde haren en bleke huiden van de hollandse kindertjes heel interessant. De volwassenen uit het dorp zijn eerst een beetje terughoudend, maar als blijkt dat Simon hun taal spreekt, dan worden de vijf hartelijk onthaald in het dorp. Wat blijkt? Hun komst was voorspeld door Maloe, een sjamaan die op het eiland der goden even verderop woont en die nu hiernaartoe op weg is. "Vijf goden zouden op dit eiland landen, die geen goden zijn." In afwachting van de komst van de heilige man krijgen ze een feestmaal voorgeschoteld. Het is allemaal even lekker. Als Mio genoeg geten heeft, gaat hij tikkertje spelen met de kinderen van het dorp, Simon eet echter tot groot genoegen van de dorpelingen onverzadigbaar door. Het dorpshoofd is een joviale dikke man die continu grapjes maakt. Hij laat een hut bouwen op het strand en terwijl de prauw met de sjamaan aanlegt, begeleidt Teona, de vrouw die aan het hoofd van de familie staat, de kinderen en laat ze in de nieuwe hut plaatsnemen. De heilige man is veel jonger dan verwacht. Hij is statig en zelfverzekerd en is van zijn middel naar beneden helemaal getatoeeerd. Teona vertelt dat hij als enige met de goden mag spreken. Dat is zowel voor de veiligheid van de mensen, als voor die van de goden. We moeten hem uit laten spreken, ook als we het verhaal niet snappen of saai vinden. Daarna kan zij uitleg geven.
Maloe neemt plaats, begroet de kinderen kort en begint te vertellen. Hij vertelt ze het scheppingsverhaal, het verhaal van hoe Tagaloa alles gemaakt heeft. De negen hemelen en de verschillende werelden, de mensen en de goden. Wij zijn goden, oftewel tagaloa, maar dan gevallen goden. Hij is hier om ons te begroeten want de mensen zijn ons dankbaar, omdat wij hun kant hebben gekozen in de godenstrijd. Maar hij is hier ook om te vragen of we weer weg willen gaan, want wij zijn gevaarlijk voor de mensen hier. Dan vertrekt hij weer.
Als Maloe weer vertrokken is, wordt de hut achter hem verbrand, net als alles wat hij heeft aangeraakt. Teona legt uit dat goden mensen beschouwen als speelgoed. Sommige goden zijn mensen gaan liefhebben en zijn zelfs ingetrokken bij mensen, in hun lichaam. Andere goden, onder leiding van de oppergod Tagaloa de Onbeweeglijke, zagen dat als een misdrijf en er is een oorlog geweest. Het is wel duidelijk wie de verliezers waren. Wij. Maar direct contact tussen mensen en goden is dus zowel voor de goden als voor de mensen heel gevaarlijk. In deze wereld zijn de herinneringen aan die tijd nog sterk en de mensen weten welke rituelen de relatie tussen mensen en goden zuiver kunnen houden. En daarom is het
dorpshoofd ook zo boos. Hij laat het niet merken en speelt de grapjas om niemand voor het hoofd te stoten, maar als wij zometeen weg zijn moet hij enorm ingewikkelde zuiveringen gaan uitvoeren.
Het is laat en we willen graag weer naar huis. In onze eigen wereld is het inmiddels al bijna weer licht! We moeten over een paar uur alweer naar school, dus snel naar huis en in bed!
Volgens mij zat Simon samen met jullie in de bosrand verborgen, terwijl Suzette op de dorpelingen afging. Suzette heeft de hele tijd zitten vertalen, omdat Simon te druk bezig was met eten.
Klopt ja. Dat had ik verkeerd in mijn hoofd zitten.
Zo zie je maar. Aanvullingen en correcties zijn altijd nuttig en zeer gewenst!