De volgende ochtend worden de kinderen moe wakker. Het is echt te laat geworden. Ab gaat braaf naar school. Dat is niet zijn gewoonte, maar moeder hoor je niet klagen. Die is allang blij dat hij eindelijk eens doet wat hem gezegd wordt. Ook Kees gaat naar school. Zijn ouders zijn van die echte Leienaars en het kan hun werkelijk niet schelen of hij wel of niet gaat. Simon, die bij Kees ‘logeert’, blijft thuis. Die gaat het internet op. Op school merken zowel Ab als Kees hoe oppervlakkig en suf de andere kinderen eigenlijk zijn. Het valt ze ook op dat kinderen, in tegenstelling tot volwassenen, over enorme hoeveelheden rauw geloof beschikken. Een kind gelooft in van alles: Sinterklaas, de onfeilbaarheid van zijn ouders, kabouters, de kerstman. Volwassenen geloven amper in zichzelf. En geloof, ‘Faith’, dat is waar engelen en demonen hun kracht van krijgen.
Met Suzette is het anders gesteld. Haar moeder houdt haar een dagje thuis. Volgens de psychiater lijdt Suus aan borderline en heeft ze intensieve therapie nodig. Moeder vindt dat eigenlijk helemaal niet erg, het is een mooi verhaal om je vriendinnen mee onder de indruk te brengen. Suzette gaat dus naar dr. Rudolphs. Ze houdt een prachtig verhaal om de man om de tuin te lijden en de demonische gast in haar is al voorbereidingen aan het treffen om een pact met hem te sluiten.
"Mio mijn Mio, wat heb je nou toch aan!" roept Mio’s moeder als ze hem de volgende ochtend aan het ontbijt ziet. Mio heeft Kees’ oude kleren aangetrokken, die hij gisternacht had geleend: legerpetje, bomberjack, camouflagebroek en kistjes. "Nieuwe kleren mam, zitten veel lekkerder dan die kriebeltrui van oma."
"Blijf nog maar een dagje thuis om aan te sterken", zegt moeder verward. Mio is blij, een dag niet naar school, is een dag om te spelen! Hij rent de tuin in en zodra hij de deur uit is, begint zijn moeder tegen zijn vader uit te varen: "O jee, hij begint zich nu al tegen ons af te zetten! Is’ie daar nog niet veel te jong voor? Wat hebben we fout gedaan?"
Mio is zich nergens van bewust. Hij is met planken, touw en spijkers in de weer. De engel die in hem woont geeft hem ongewone kracht en behendigheid voor een achtjarige en de boomhut vordert gestaag. ’s Middags gaat hij trainen bij zijn ninja-clubje. De oude Japanner die daar lesgeeft is streng, maar erg goed. Zolang als Mio zonder te bewegen op een been op een paaltje kan blijven staan (en dat is inmiddels behoorlijk lang) wil de sensei wel antwoord geven op zijn vragen. Eerst vraagt Mio of de sensei van andere werelden weet. Sensei weet maar van twee werelden. "Levende mensen wonen in deze wereld, geesten wonen in geestenwereld. Doden gaan niet naar hel, nee. Vereerde voorouders gaan naar geestenwereld." en als Mio informeert naar wat sensei weet van bezetenheid zegt deze: "Niet goed. Als geest in lichaam van jouw vriendje, hij moet naar goede shintopriester. Die zijn er niet hier. Moet naar Japan." Daar heb je dus niet veel aan.
Aan het einde van de middag komt iedereen bij Mio langs. De hut is inmiddels stevig genoeg voor vijf kinderen. Simon is onder de indruk en hij gaat er meteen een internetaansluiting in elkaar zetten. Via de wortels van de boom wordt Mio’s gameboy op het WorldWideWeb aangesloten en zijn oude motorhelm wordt omgebouwd tot 3-D interface. Mio is daar erg blij mee: "Dan is dit nu de boom van kennis! Joepie!"
Na een tijd rondgesurfd te hebben, besluiten de kinderen en hun inwonende engelen c.q. demonen dat ze weer met de oude zwerver moeten gaan praten. En hoe vind je in Leiden een zwerver? Eerst gaan ze naar het ankerpark. Daar zitten wel een paar daklozen, maar niet degene die ze zoeken. "Hebben jullie Hieronymus gezien?" Een van de zwervers heeft wel een idee. Net als zo veel daklozen woont hij onder het treinplatform, naast de fietsenstalling en de bushaltes, misschien is hij daar wel. Dus weer op de fiets, helemaal naar de andere kant van de stad. "Nee, die ouwe zuiplap zit weer op het gras voor het ziekenhuis lijp te wezen." De vijf gaan door het tunneltje naar de achterkant van het station en ja hoor. Op een bankje op het enorme met fietsen bezaaide grasveld zit een magere gestalte met een fles jenever.
Hieronymus is stomdronken. Bilifor, Mio’s engel, schrikt er van. "Ik wist niet dat iemand die zo ziek is nog rond kan lopen." Schurft, parkinson, longontsteking, voetschimmel, schizofrenie, reuma, aderverkalking. Die man is een wandelende medische encyclopedie. En wat ook heel vreemd is, hij heeft geen Faith! "O, maar hij is een profeet, dus dat komt vast omdat hij alles weet. En als je alles weet, geloof je niets." Mio legt zijn hand op Hieronymus’ schouder en concentreert zich. De engel in hem begint de oude man te genezen. Eerst verlaat de alcohol het uitgemergelde lichaam, dan de aderverkalking, de schurft en de voetschimmel. Maar hij heeft zo veel verschillende kwalen dat de genezende krachten van Bilifor ze niet allemaal aankunnen. Bovendien is hij ook helemaal niet dankbaar. Hij is wel nuchter. En hij herkent de kinderen en profeteert: "Blijf niet te lang hangen of je zult het berouwen!" Het lukt ze kort om hem aan de praat te krijgen, maar als de vragen te persoonlijk worden grijpt hij weer naar zijn fles. Voordat hij weer helemaal lazarus is, komen de kinderen toch nog wel het een en ander te weten.
Waar Ot en Elise zijn, dat weet Hieronymus niet. Ot is naar een andere wereld gevaren, en de blonde engel is niet bij hem. Die is op een veilige plaats. En ja, het is heel belangrijk dat we haar vinden. Ze mag onder geen beding in verkeerde handen vallen, anders is alles verloren. Waar Celestine heen is weet hij ook niet, maar die is via een poort in het Museum voor Volkenkunde hier gekomen, en misschien ook daarlangs weer verdwenen. Leiden zit vol met poorten en waar die zitten, dat zouden we gewoon aan moeten kunnen voelen. Hij weet niet waarom die gemaakt zijn, maar iemand heeft het gedaan en die heeft er vast een reden voor gehad.
Terug naar de hut. Krijgsberaad: blijkbaar hebben we haast. We moeten op zoek naar Elise en daarvoor moeten we de poorten door. Waar zijn die poorten? We weten er twee. Eentje is in de Nieuwe Rijn maar daar is Ot doorheen, dus daar is Elise niet. De andere is dus in het museum voor Volkenkunde. Laten we daar dus maar beginnen. Simon gaat op het internet zoeken naar rare dingen in het museum. Hij ontdekt dat het museum een set tweeling-krissen had. Een daarvan, de vrouwelijke kris, is onlangs gestolen. En hij herkent de afbeelding: Celestine heeft hem! Het is vast een goed idee om de mannelijke tegenhanger ervan te bemachtigen.