Crime Scene Investigation is het best bekeken TV programma in de Verenigde Staten. Op een donderdag in oktober vorig jaar stond 27% van alle ingeschakelde TV’s in de USA afgestemd op CSI. In rechtzalen klagen rechters en aanklagers dat CSI onrealistische verwachtingen wekt bij juries. Het meest extreme voorbeeld is dat er een moordenaar werd vrijgesproken "bij gebrek aan bewijs" omdat de jury geen genoegen nam met de twee ooggetuigen.
In de Scientific American van deze maand staat een artikel over de werkelijkheid van forensisch onderzoek. De werkdruk (in 2002 een backlog van een half miljoen onderzoeken!), de onrealistische verwachtingen van het publiek ("Jullie hebben mijn gestolen auto teruggevonden? Heel fijn. Er zit een rood draadje op de achterbank wat er eerst niet zat. Zoek uit waarvan het gemaakt is, waar het gekocht is en wat het creditcardnummer van de koper is. Dan weten we gelijk wie hem gestolen heeft."), het feit dat zo’n 40% van de technieken die op TV gebruikt worden helemaal niet bestaan (een apparaatje met blinkende lichtjes dat een onbekende substantie identificeert als ‘Mabelline lipstick, color 42, Batch A-439’), en heel prozaisch de problemen met de opslag van bewijsmateriaal (waar eerst een stuk of vijf samples genomen werden van een plaats delict, kan dat nu oplopen tot 400). Toch heeft CSI nog wel een paar positieve effecten. Zo is in Amerika de waardering voor wetenschap nog nooit zo hoog geweest is sinds het Apollo programma. En er is een enorme succesrate in het oplossen van cold cases.
Zoals altijd is er een grote kloof tussen realiteit en fictie, maar CSI wordt niet als fictie ervaren door de kijkers. En dat vind ik een enge ontwikkeling.