Stadia van moreel redeneren

In de jaren zestig publiceerde Lawrence Kohlberg de resultaten van zijn onderzoek naar het moreel bewustzijn van mensen. Hij vroeg zich af waar het verschil in moraliteit vandaan kwam tussen wat hij om zich heen observeerde en mensen als bijvoorbeeld Mahatma Ghandi en Albert Einstein. Hij legde aan kinderen en aan volwassenen morele dillema’s voor en analyseerde de overeenkomsten en verschillen in de manier waarop men tot een oordeel kwam. Hij ontdekte dat de de moraliteit binnen ieder individu een ontwikkeling doormaakt, en dat niet iedereen tot hetzelfde niveau groeit. Ik wil hier nu niet diep ingaan op de redenen waarom niet iedereen hetzelfde eindstadium bereikt, maar ik moet wel een heel belangrijke observatie van Kohlberg vermelden: “Men heeft bewondering voor mensen die 1 stadium hoger redeneren, maar de stadia daarboven worden niet begrepen en worden immoreel genoemd.”

Niveau I – pre-conventioneel (tot 9 jaar)
stadium 1 gehoorzaamheid en gericht op (het vermijden van) straf
stadium 2 gericht op eigenbelang
Niveau II – conventioneel (9 jaar tot en met adolescentie)
stadium 3 gericht op interpersoonlijke overeenstemming en conformisme
stadium 4 gericht op autoriteit en op het handhaven van de sociale orde
stadium 4+ moreel relativisme
Niveau III – post-conventioneel (volwassenheid)
stadium 5 gericht op het sociaal contract
stadium 6 universele ethische principes
stadium 7 (hypothetisch) transcendente moraliteit

In stadium 1 let men alleen op de directe consequenties die je handeling voor jezelf heeft. Als er straf op volgt heb je iets verkeerd gedaan en als er geen straf op volgt, of misschien zelfs een beloning, is het goed. Er is geen lange termijn denken. Bovendien wordt er niet van uitgegaan dat anderen een ander standpunt kunnen hebben.
Stadium 2 definieert goed en kwaad aan de hand van persoonlijk gewin. De centrale vraag is nu: ‘Wat levert het mij op?’ Er is al enige interesse in andermans standpunt, maar die interesse is gebaseerd op wederkerigheid. ‘Voor wat hoort wat’ en ‘oog om oog, tand om tand’. Er is nog geen loyaliteit, geen intrinsiek respect voor anderen.

De overgang van Niveau I naar Niveau II is voor de meeste mensen een natuurlijk proces, dat deel uitmaakt van de overgang naar het sociale bewustzijn van de puberteit. Maar psychopaten en mensen met een antisociale persoonlijkheid blijven op dit eerste niveau steken.

In stadium 3 is het belangrijk wat anderen van je vinden. De gouden regel: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’, krijgt nu betekenis. Je wordt lid van een sociale groep en het is belangrijk je rol binnen die groep te vervullen. Begrippen als respect en dankbaarheid krijgen een intrinsieke waarde en daarom wordt het belangrijk om te conformeren aan de geldende rollen en gedragspatronen. Eer, loyaliteit en vriendschap bepalen de moraliteit.
Stadium 4 is dat van ‘orde en gezag’. De regels en wetten en de sociale omgangsvormen worden erkend als noodzakelijk voor het functioneren van de samenleving. Wie zich daartegen verzet brengt de samenleving in gevaar en dat wordt gezien als fout. De behoefte van niveau 3 aan instemming door anderen verdwijnt, want het individu wordt nu gezien als ondergeschikt aan de samenleving. Dus je kunt je veroorloven om impopulaire maatregelen te nemen in het belang van het grotere goed.

Tussen Niveau II en Niveau III, dus op de overgang van stadium 4 naar stadium 5 vindt een morele crisis plaats. Dit wordt stadium 4+ genoemd, men gaat twijfelen aan autoriteit en sociale conventies, en er ontstaat een moreel relativisme dat lijkt op een terugval naar een pre-conventioneel niveau. Niet iedereen lukt het om de overgang van stadium 4+ naar stadium 5 te maken en zeer velen keren terug naar stadium 4.

In stadium 5 is het moreel relativisme geinternaliseerd en ziet men de redelijkheid in van het sociaal contract. Men realiseert zich dat er verschillende opinies mogelijk zijn en dat die gelijkwaardig zijn. Men houdt zich aan de wet, omdat men het er mee eens is dat er regels moeten zijn. Maar als de wet onredelijk is zal men trachten die te veranderen.
Stadium 6 is gebaseerd op abstract redeneren over universele ethische waarden. Moraliteit wordt nu als een absoluut principe gezien en men zal zich niet aan de wet houden wanneer die wet onrechtvaardig is.

Voor stadia 1 t/m 5 is veel empirische ondersteuning gevonden. Vrij weinigen bereiken echter stadium 6 en tegenwoordig wordt op sommige universiteiten zelfs onderwezen dat het niet bestaat maar een theoretisch logische afsluiting vormt van de morele groei.

En stadium 7 dan? Dit stadium werd pas later door Kohlberg gepostuleerd naar aanleiding van een vervolgonderzoek over mensen die hijzelf als moreel het hoogststaand beschouwde: zen-meesters, VN-afgevaardigden, bisschoppen, goeroes en dergelijken. De meesten redeneerden op niveau 5 of 6, maar enkele van deze lieden hadden een ‘kosmisch perspectief’, dat Kohlberg zelf ook niet kon volgen. Hun manier van denken is gebaseerd op een standpunt waarin de mens niet centraal staat en hun redenaties zijn dermate oninvoelbaar, dat “gewone mensen” een sterk gevoel van onbehagen ervaren als ze ermee worden geconfronteerd.

Een voorbeeld van een redenatie op het niveau van stadium 7 is te vinden in de slotscene van het Mahabharata, waarin prins Arjuna zijn brave broers (die het hele verhaal door worden gepresenteerd als voorbeelden van deugd) in de hel aantreft en zijn kwaadaardige neven in de hemel. “Waarom, vanwaar dit onrecht?” vroeg Arjuna. Het antwoord is dat de kosmische strijd gevoerd moest worden, dat was onafwendbaar. Maar Arjuna en zijn broers hebben zich daar steeds tegen verzet, zijn neven niet. Die speelden hun rol in deze eindstrijd met volle overgave, al stonden ze dan aan de verkeerde kant.

Dit bericht is geplaatst in Helden.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s