Drie engelen staan midden in de nacht op een straathoek in een Leidse achterstandswijk. Alledrie werden ze kort tevoren wakker in een kinderlichaam. Deze drie kinderen hebben samen met nog een vierde een vreemd avontuur beleefd en ze besluiten dat ze die vierde nu gaan opzoeken. Maar drie engelen die over straat gaan, al is het midden in de nacht, dat valt op. De kinderen hebben het er nog even over. Bilifor, de engel van de lentebloesem, heeft er niet zo’n zin in om weer in kindergedaante te veranderen. Vleugels zijn fijn. Maar als het wat drukker wordt op straat geeft hij ook op.Kees woont aan de Binnenvestgracht, tegenover het museum waar ze zo’n slechte herinneringen aan hebben. De engelen, nu alledrie weer kinderen, voelen niet 1, maar 2 bovennatuurlijke aanwezigheden in het huis. Als ze het huis naderen, voelen ze de twee die in het huis zijn, naar achteren vluchten. Zou een daarvan Kees kunnen zijn? Is hij in de problemen?
Mio (of Bilifor) klimt bovenop het museumhek, laat zijn vleugels weer verschijnen en springt naar de dakgoot aan de overkant van de straat en zet de achtervolging in via de daken. Suzette neemt weer de vlammende gestalte van Athloton aan en blijft voor het huis wachten en Ab ofwel Usnarda, springt op de fiets en rijdt om het huizenblok heen om ze de pas af te snijden. "Kees! Kees!" wordt er geroepen, maar de twee verwijderen zich nog sneller. Ab waarschuwt snel de andere twee en zet er vaart in. Suzette stapt op Mio’s fiets en rijdt er hard achteraan. Mio volgt in glijvlucht door de stegen. Als ze de Leidse Shoarmaboulevard oversteken, worden ze gezien door twee dronkaards. Een engel in scheervlucht door nachtelijk Leiden achter een brandend meisje op een fiets aan, dat is genoeg om de drank af te zweren!
In de Sint Aagtenstraat is een verscholen parkeerplaats tussen de huizen. Hier houden de twee vluchtenden halt. De andere drie fietsen en rennen de parkeerplaats op en schrikken zich helemaal te pletter. Een enorme ijzeren gestalte met aderen van gloeiende magma torent boven ze uit. Daarnaast staat een veel kleinere schaduwachtige gedaante. Ze staan in een dreigende houding, klaar om een gevecht aan te gaan.
"Wat willen jullie van ons!?" vraagt de reus met donderende stem. De kinderen zijn er even stil van.
"Wie zijn jullie? Kees, ben jij dat?" vraagt Suzette voorzichtig.
"Ik vroeg het het eerst!" zegt de reus.
Praten is beter dan vechten. De krijgshaftige houdingen ontspannen. Ja, de schimmige doodsengel was ooit Kees, nu is het de gevallen engel Tigris en de metalen reus heet Simon, hij is een jongen die bezeten is door de demon Quilm. Als duidelijk is, dat we mekaar voorlopig geen kwaad toewensen, adviseert Simon ons dringend om weer in mensen te veranderen en snel naar Kees zijn huis te gaan. Simon blijkt een dik jongetje te zijn die ongeveer even oud is als de anderen.
Kees had op zijn vlucht de achterdeur open laten staan en de vijf kinderen gaan snel naar binnen. Op zijn kamer biedt Kees aan Mio, die inmiddels verkleumd is, wat oude kleren aan: een camouflagebroek, afgetrapte kistjes die Kees inmiddels te klein zijn, een legerpetje en een oud bomberjack. Als Mio weer opgewarmd is, vindt hij deze kleren toch wel veel comfortabeler dan de zelfgebreide truien en birkenstock sandalen die hij normaal draagt.
We wisselen informatie uit. Simon, of beter gezegd Quilm is een demon. Hij is door de tovenares Celestine uit de hel gehaald en in een kinderlichaam gestopt. Hij werd door haar als slaaf gebruikt en zij heeft hem ook vaak gemarteld. Hij weet ook te vertellen dat Celestine werkt voor het Vaticaan. Simon zelf is overigens niet van onze wereld afkomstig. Hij vertelt dat waar hij vandaan komt de mensen nog in de middeleeuwen leven.
Tigris is ook een demon. Hij vertelt dat hij zich de hel ook kan herinneren en de gevangenis waar Celestine hem vanuit de hel in gestopt had. Een gevangenis met twee uitgangen, terug de hel in of het lichaam van een kind: Kees. Hij is erg fel over een of andere strijd die in het verre verleden plaats moet hebben gevonden en waarin verschillende kanten waren: Asmodeus, Beelzebub, Lucifer, God … Hij herinnert zich niet meer welke kant hij ooit gekozen had, maar denkt dat het heel belangrijk is en dat hij ons als vrienden kwijt zal raken zodra blijkt dat we ooit aan verschillende kanten stonden. Mio/Bilifor vindt dat grote onzin: "Ik ben een engel, maar die Celestine is zo fout als het maar kan. Ze martelt kinderen. Wat ik ook ooit gekozen heb, ik weet 1 ding zeker: dit is fout! Dus als dat ooit mijn kant geweest is, dan sta ik daar nu niet meer."
Tigris vertelt ook dat hij de andere kinderen, Mio incluis, heeft zien liggen op stalen tafels. Hoe de andere drie weer vrij zijn gekomen, dat weet hij niet. En hij vertelt dat Celestine een toverspreuk in zijn hart heeft gekerfd, waardoor zij hem met xc3xa9xc3xa9n woord kan doden. Hij laat het litteken zien op zijn borst: het is net zo’n golvende lijn als bij de andere drie. Simon vertelt dat een demon alleen op aarde kan zijn in een menselijk lichaam, en als het lichaam sterft dan valt de demon onherroepelijk terug in de hel. Simon en Kees hebben samen weten te ontsnappen en ze waren zo bang, omdat ze ons aanzagen voor achtervolgers, dienaren van Celestine.
Het is laat, erg laat. Onsterfelijken zoals engelen en demonen hebben geen tijdsbesef, maar de kinderlichamen zijn moe. En iedereen gaat naar huis. Ze spreken af om de volgende dag na school in Mio’s boomhut weer bij mekaar te komen.